Ondernemerschap

Geen ww-uitkering vanwege concurrentiebeding

Sørensen Advocaten - Rotterdam

De Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB) oordeelde recent dat een werknemer verwijtbaar werkloos was en geen recht had op een WW-uitkering, omdat hij was gebonden aan een concurrentiebeding en daardoor bij de baanwisseling geen reëel uitzicht had op een dienstverband.

De werknemer trad op 23 januari 2012 in dienst bij zijn werkgever. In de arbeidsovereenkomst was een concurrentiebeding opgenomen. Op grond daarvan mocht de werknemer tot één jaar na het einde van de dienstbetrekking niet werken voor, of betrokken zijn bij, een onderneming met activiteiten op het terrein gelijk aan, of anderszins concurrerend met zijn werkgever.

Nadat de werknemer in 2017 ontslag had genomen, is hij op 1  januari 2018 begonnen met werken voor “Bedrijf B” met een vergelijkbare arbeidsomvang voor onbepaalde tijd. Zijn oude werkgever gaf aan dat “Bedrijf B” een concurrent is, waardoor de werknemer in strijd handelde met zijn concurrentiebeding. Daarop heeft “Bedrijf B” de arbeidsovereenkomst met de werknemer op 16 januari 2018 tijdens de proeftijd opgezegd.

Vervolgens heeft de werknemer een WW-uitkering aangevraagd. Op voorschotbasis is hem vanaf 16 februari 2018 een uitkering toegekend. Op 19 april 2018 heeft het UWV beslist dat de werknemer wél recht heeft  op een WW-uitkering vanaf 16 februari 2018, maar dat deze niet tot uitbetaling komt. De werknemer was volgens het UWV verwijtbaar werkloos, omdat hij een voorzienbaar werkloosheidsrisico heeft genomen door een baan te aanvaarden terwijl een concurrentiebeding gold.

Het UWV gaf aan dat de werknemer ten onrechte EUR 7.959,87 aan WW-voorschot heeft ontvangen over de periode 16 januari 2018 t/m 31 maart 2018. Dit bedrag heeft het UWV van de werknemer teruggevorderd.

De CRvB oordeelde dat moet worden nagegaan of een reëel uitzicht bestond op een dienstverband van ten minste 26 weken. Daarbij zijn de gemaakte afspraken tussen de (nieuwe) werkgever en de werknemer van groot belang. Daarbij moet ook worden betrokken of, indien de werknemer gebonden is aan een concurrentiebeding, de werknemer met zijn nieuwe werkgever afspraken heeft gemaakt die met dat beding conflicteren. Dit was het geval. Daarom oordeelde de CRvB dat de werknemer geen reëel uitzicht had op een dienstverband van minstens 26 weken bij zijn nieuwe werkgever. De werknemer heeft niet voldoende kunnen onderbouwen dat hij erop mocht vertrouwen dat zijn oude werkgever het concurrentiebeding niet zou inroepen.

Het UWV had dus terecht geoordeeld dat de werknemer de WW-voorschotten moest terugbetalen.

Voor de hele uitspraak van de CRvB: klik hier.

Vragen over het bovenstaande?

Neem dan contact op met één van de arbeidsrechtadvocaten van Sørensen Advocaten. Bel: 010-2492444

Meer nieuws