Werknemer op staande voet ontslagen vanwege onjuiste mededelingen over ziekte
Sørensen Advocaten - Rotterdam
Sinds 1 april 2020 is de werknemer voor onbepaalde tijd in dienst bij de werkgever als monteur. Op 23 maart 2021 meldde de werknemer zich ziek. De werknemer verklaarde dat hij niet kon autorijden en niet in staat was naar kantoor of het buitenterrein te komen.
Vervolgens vernam de werkgever dat een collega de desbetreffende werknemer had zien autorijden. Op initiatief van de werkgever is vervolgens iemand bij de werknemer langsgegaan. Diegene zag dat de werknemer aan het klussen was aan zijn nieuwe woning. De werkgever twijfelde hierdoor aan de juistheid van de verklaringen van de werknemer over zijn beperkingen. Daarop schakelde de werkgever een recherchebureau in.
Op 30 maart 2022 vond er een WhatsAppgesprek plaats tussen de werkgever en de werknemer. Toen werkgever vroeg of werknemer in staat was om auto te rijden, reageerde de werknemer ‘helaas kan ik dat niet, hopelijk wordt na de mri-scan meer duidelijk wat en hoe verder.’ In de avond van 30 maart 2022 kreeg het recherchebureau een melding over inbraak in hun rechercheauto. De vrouw van de werknemer had de camera uit de rechercheauto gehaald. Diezelfde avond werd de werkgever op de hoogte gebracht van de bevindingen van het recherchebureau, waarop de werknemer op staande voet werd ontslagen.
De werknemer verzocht om vernietiging van het gegeven ontslag en een verklaring voor recht dat de arbeidsovereenkomst niet is beëindigd.
Oordeel kantonrechter
De reden voor het ontslag op staande voet was dat de werknemer tijdens ziekte kluswerkzaamheden uitvoerde en auto heeft gereden, terwijl hij had verklaard hier niet toe in staat was.
Allereerst stelde de werknemer dat zijn privacy is geschonden vanwege de inzet van het recherchebureau. De kantonrechter oordeelde dat het belang van de werkgever om de waarheid te achterhalen zwaarder woog dan het recht op privacy van de werknemer. De privacy-inbreuk was beperkt. Voor de nieuwe woning van de werknemer werd een auto gezet met een camera. Deze camera kon enkel worden bestuurd en opnames maken van de werknemer, wanneer de rechercheur zich op 150 tot 200 meter van de auto bevond. Er zijn slechts beelden gemaakt toen de werknemer aanwezig was bij de woning en kluswerkzaamheden verrichtte. Bovendien zijn geen opnames van de familie van de werknemer gemaakt. Daarnaast duurde het onderzoek slechts drie dagen. Dit was niet disproportioneel. Ook was een minder zwaar middel niet inzetbaar ter verwezenlijking van het doel (waarheidsvinding). Aangezien het vermoeden bestond dat de werknemer had gelogen, was een gesprek met de werknemer niet geschikt de waarheid te achterhalen. De kantonrechter achtte het onaannemelijk dat de werknemer bij een gesprek de waarheid zou hebben verteld, dan wel dat de werkgever de uitlatingen van werknemer zou hebben geloofd. Het beroep op inbreuk van privacy kon de werknemer daarom niet baten.
De werknemer gaf toe dat hij had geklust aan zijn huis tijdens zijn ziekmelding. Daarbij verklaarde hij dat hij slechts kluswerkzaamheden verrichtte voor zover hij dit, in verband met zijn beperkingen, kon. Deze verklaring strookt niet met de bevindingen van het recherchebureau. Het rapport bevatte namelijk foto’s waarop te zien was dat de werknemer bewegingen maakte die hij volgens zijn verklaring niet kon maken.
Met betrekking tot het autorijden verklaarde de werknemer dat hij slechts in staat was om in een automaat te rijden en dat de bedrijfsauto’s van de werkgever allemaal handgeschakeld zijn. Ook deze verklaring helpt de werknemer niet. De kantonrechter vond het niet begrijpelijk dat de werknemer heeft verklaard geen auto te kunnen rijden, zonder te melden dat hij wel in een automaat kan rijden. Vooral aangezien 80% van de bedrijfsauto’s een automaat was. De werknemer had kenbaar moeten maken dat hij in een automaat kon rijden, zodat de werkgever hier rekening mee kon houden.
Voorts voerde de werknemer aan dat de werkgever hem passende werkzaamheden had moeten aanbieden na de eerstejaarsevaluatie. Deze omstandigheid doet niet af aan het bestaan van een dringende reden voor ontslag op staande voet. Het is overigens begrijpelijk dat het voor de werkgever lastig was om passend werk aan te bieden aan iemand die niet in staat was om naar het werk te komen.
De werknemer heeft onjuiste en onvolledige mededelingen gedaan over de ernst van zijn beperkingen en arbeidsmogelijkheden tijdens ziekte en tegen de werkgever gelogen. De werknemer was daarom terecht op staande voet ontslagen. De werknemer moest een gefixeerde schadevergoeding van €3.255,92 aan de werkgever betalen.
Voor de gehele uitspraak, klik hier.
Vragen over het bovenstaande?
Neem dan contact op met één van de arbeidsrechtadvocaten van Sørensen Advocaten. Bel: 010-2492444