‘Onderwijs sleutel tot sterkere stad’
23-10-14
‘Rotterdam heeft één grote uitdaging: het onderwijs’, zei burgemeester Ahmed Aboutaleb in december 2013 in een interview met Friends in Business. Hoog tijd dus om aan te schuiven bij de man die voor de tweede termijn op rij verantwoordelijk is voor die portefeuille: wethouder Hugo de Jonge. ‘Je kunt echt wel mooie resultaten behalen met onze kinderen, als je maar bereid bent om de dingen anders te doen dan je gewend bent.’
Politici worden nog wel eens verdacht van het opvoeren van toneelstukjes. Maar wie met Hugo de Jonge over onderwijs praat, merkt meteen dat zijn passie en enthousiasme oprecht zijn. Als 22-jarige stond hij voor de klas bij CBS De Akker op Rotterdam-Zuid, hetzelfde stadsdeel als waarin hij later adjunct-directeur werd van de Da Costa School. Na een politieke carrière in Den Haag, waar hij zich ook al bezighield met onderwijs, werd de CDA-politicus in 2010 benoemd tot Rotterdamse wethouder voor Onderwijs, Jeugd en Gezin. Als enig collegelid bleef hij na de gemeenteraadsverkiezingen van afgelopen maart aan voor een tweede termijn; nu als wethouder Onderwijs, Jeugd en Zorg. ‘En daar ben ik heel blij mee’, zegt De Jonge (inmiddels 37 jaar) in zijn werkkamer op het stadhuis aan de Coolsingel. ‘Instant resultaat is er niet bij in het onderwijs. Het is iets van de lange termijn en dus is het prettig om me hier nog eens vier jaar op te kunnen storten.’
Deelt u de mening van burgemeester Aboutaleb dat onderwijs dé uitdaging is voor Rotterdam?
‘Zeker. Onderwijs is de sleutel tot een sterkere stad, die we met deze coalitie willen realiseren. Hoewel we in de afgelopen periode op een begroting van vier miljard euro ruim een half miljard hebben moeten bezuinigen, is er in het onderwijs extra geïnvesteerd. Dat zegt genoeg. Ook deze periode investeren we extra in goed onderwijs. Rotterdam heeft een geweldige uitgangspositie: waar Nederland steeds meer vergrijsd, wordt Rotterdam steeds jonger. We hebben dus enorme potentie, maar we kunnen niet onder stoelen of banken steken dat de onderwijsresultaten hier nog altijd achter lopen bij die in de rest van het land. Het onderwijs op de noordoever van de stad heeft zijn been inmiddels aardig bijgetrokken en op Zuid groeien de resultaten harder dan waar ook in Nederland. Maar we zijn er nog lang niet. In grote lijnen hebben we nog altijd drie uitdagingen: hogere onderwijsresultaten halen, het aantal voortijdige schoolverlaters terugdringen en de aansluiting met de arbeidsmarkt verbeteren.’
Op de eerste twee vlakken zette Rotterdam de afgelopen vier jaar flinke stappen. Zo liep het verschil met de landelijke score bij de cito-toets terug van -4,1 punten (2010) naar -2,6 punten in 2014 en werd het aantal vroegtijdige schoolverlaters met zo’n veertig procent gereduceerd: 2.700 in 2010 en 1.600 in 2014. Daarvoor richtten de beleidsbepalers zich op de basis: er kwam meer aandacht voor taal en rekenen, er werden ruim tweehonderd zogenoemde groepen nul gerealiseerd (waarbij kinderen al op 2,5-jarige leeftijd naar school gaan om zonder achterstand te beginnen aan de basisschool) en in ruim 150 vakantieklassen werden achterstanden weggewerkt.
‘Rotterdam is Meppel niet’, zegt De Jonge. ‘Voor sommige leerlingen heb je meer tijd nodig om het talent tot ontwikkeling te laten komen. Het is fijn om te constateren dat alle initiatieven effect hebben gehad. Daar ben ik trots op, vooral omdat we het samen met het hele onderwijsveld – scholen, leraren en instanties – hebben bewerkstelligd. We kunnen hier op het stadhuis beleidsplannen schrijven tot we een ons wegen, maar dingen veranderen pas als ze landen binnen de vier muren van het klaslokaal. Dat is gebeurd.’
'We hebben ons té lang neergelegd bij het resultaten uit het verleden'
De basisvaardigheden verbeteren en meer lestijd; dat klinkt heel simpel. Uw voorgangers kwamen niet op die ideeën?
‘Ik ben niet degene die mijn voorgangers moet recenseren, maar het was toen een andere tijd. De noodzaak om te werken aan onderwijsresultaten werd minder gezien. “Een kind is meer dan cijfers”, werd toen gezegd.’
Dat is ook één van de kritiekpunten op het huidige onderwijsbeleid: het is te veel op resultaten gericht en te weinig op sociale vorming en ontwikkeling.
‘Natuurlijk heeft het onderwijs een vormende opdracht. Maar ik denk dat het juist heel vormend is om heel hard te werken aan je toekomst en je best doen voor het hoogste resultaat. Bovendien zijn betere resultaten simpelweg noodzakelijk om deze stad in z’n algemeenheid hoger opgeleid te maken. En daarvoor moet je bij de basis beginnen.’
De absolute basis, de thuissituatie, is bij veel Rotterdamse kinderen allesbehalve stabiel. Dat draagt niet bij aan de onderwijsresultaten.
Fel: ‘En dát is precies wat we onszelf hier in Rotterdam té lang wijs hebben gemaakt. “Tja, de grote stad, hè… Onze kinderen komen nu eenmaal uit moeilijke gezinnen… Dan zijn de onderwijsresultaten natuurlijk lager…” Ik vind daar helemaal niets natuurlijks aan! Als je in een probleemwijk in Rotterdam wordt geboren, betekent dat niet dat je tot minder in staat bent. Oké, je zult er wat harder voor moeten werken. Als leerling, maar ook als leraar. Het besef dat we onszelf niet moeten neerleggen bij vooroordelen en resultaten uit het verleden, als het gaat om de toekomst van onze jongeren, is doorgedrongen tot onze scholen. Je kunt met onze kinderen echt wel mooie resultaten behalen, als je maar bereid bent om het anders te doen. Om meer moeite te doen. Door hard te werken en stevige afspraken te maken, hebben we bijvoorbeeld de aanval op schooluitval geopend. Dat ging ver; tot huisbezoeken aan schoolverlaters aan toe. Die hebben we bij wijze van spreken beetgepakt en terug naar school gestuurd. Die aanpak heeft resultaat gehad.’
Een ander probleem blijft de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt. Hoe gaat u dat in de komende vier jaar aanpakken?
‘In z’n algemeenheid moeten we jongeren helpen bij het beeld dat ze hebben van een beroep, want dat is vaak niet goed. De Rotterdamse aanpak op loopbaanoriëntatie begint al op de basisschool, waar al, voorzichtig, wordt gesproken over beroepen en opleidingen. Ook brengen ze in die tijd een bezoek aan de haven, om te ervaren wat daar allemaal te doen is en wat voor opleiding je daar voor nodig hebt. Bedrijven komen zich ook in de klassen presenteren. In de haven en in de techniek liggen de banen voor het oprapen, maar veel kinderen weten niet wat daar te koop is.
‘De loopbaanoriëntatie start dus veel eerder dan in het mbo en hbo. Dat beroepsonderwijs is de kurk waar Rotterdam op drijft, dus het is van groot belang dat daar goede keuzes worden gemaakt. De afgelopen jaren hebben we de eerste ervaringen opgedaan met zogenoemde “ombuiggesprekken”. We zagen bijvoorbeeld dat veel jongeren kozen voor een welzijnsopleiding, terwijl er net fors was bezuinigd op de zorg. Met die jongeren zijn indringende gesprekken gevoerd, vaak met de ouders erbij, met als insteek: zou je geen opleiding kiezen waarin meer werk is te vinden? Die gesprekken hebben hun vruchten afgeworpen, zowel op het mbo als het hbo.’
' Mbo-opleidingen moeten kleinschaliger en herkenbaarder worden'
‘Daarnaast zijn we bezig om de mbo-opleidingen, en dan met name de grote roc’s (regionale opleidingscentra, red.), kleinschaliger te maken. Het beroepsonderwijs moet overzichtelijker worden, meer gericht zijn op de branche waarvoor men opleidt en herkenbaarder voor zowel studenten, ouders als bedrijven. Een bedrijf moet zich mede-eigenaar voelen en denken: op die school kan ik mijn toekomstige personeel halen. Dit jaar zijn we al gestart met een mbo-college Techniek, omdat in die branche de nood het hoogst is. In de toekomst gaan we verder hervormen. Dat is niet makkelijk, maar ik geloof dat we op deze manier weer de vakmensen met liefde voor hun beroep gaan opleiden waarnaar alle bedrijven zo hard op zoek zijn. En dat we zo zorgen voor een betere aansluiting met de arbeidsmarkt.’
Tekst: Bas Abresch
Fotografie: Beelden van Enith