‘Leuke cruise Jan’
15-09-17
In oktober 1987 zag het magazine Friends in Business het levenslicht.
In oktober 1988, precies een jaar na de start, vliegen ruim 60 zakenmensen uit Rotterdam met hun echtgenotes naar Miami om nog dezelfde dag in te schepen aan boord van de dan 30 jaar oude ss Rotterdam, die nu in Katendrecht een sieraad voor de stad is.
Het proces van business-to-business is begonnen en zal na die cruise, in de daarop volgende negentiger jaren nog een aantal keren met soortgelijke zeereizen worden herhaald. Het brengt de adverteerders van dit jubilerende 30-jarige magazine naar Indonesië, Rusland, de Caraïbische eilanden en Los Angeles. Initiatiefnemer is Jan D. Swart, de geestelijk vader van Friends in Business, destijds journalist-columnist bij de Haagsche Courant.
In de twee vorige nummers van dit jaar hebben we al een eerste inkijkje kunnen geven in de historie van Friends in Business. Nu keren we terug naar het startjaar (1987) en vragen we Swart welk ideaal hij met het eerste Rotterdamse glossy zakenmagazine voor ogen had.
‘Geen flauw idee’, is zijn laconieke antwoord. ’Ik was 40 jaar, had toen al een geweldige pensioenbreuk en zal waarschijnlijk gedacht hebben: misschien kan ik er een paar knaken aan verdienen. Maar wat ik wel weet is, dat ik er een mooi journalistiek blad van wilde maken.’
Direct al heeft het project tegenslag, want Rotterdam is in het voorjaar van 1987 getroffen geweest door de grootste havenrevolutie in de geschiedenis. Wekenlang heeft het werk stil gelegen in het bedrijvengebied waar Swart en zijn compagnon Sjaak Troost hun partners willen zoeken.
‘Overal ging de hand zwaar op de knip’, herinnert Swart zich. ’Stakingsleider was de jonge Paul Rosenmöller, die bij Müller Thompson werkte. Ik vond dat de havenarbeiders het bij het rechte eind hadden. Dat vond ik al gauw bij dit soort conflicten, want ik kwam uit een rood nest. Maar toch kon ik die Rosenmöller wel villen met z’n grote smoel. Zijn vader was grootaandeelhouder bij Vroom & Dreesmann en hij zogezegd een maoïst. Ik heb altijd getwijfeld aan zijn oprechtheid. Toen hij later met die vreselijke Marcel van Dam meedeed aan de demonisering van Pim Fortuyn en ook de oude vakbondsleider Wim Kok van tijd tot tijd olie op het vuur gooide, was dat allesbehalve koosjer. Ik ben toen politiek gekanteld. Op de dag van de moord op Fortuyn, 6 mei 2002, heb ik ’s morgens tussen elf en twaalf nog met hem zitten vergaderen in De Kuip. Jorien van den Herik en ik weten dus precies hoe ook Pim over deze Rosenmöller dacht.’
Dus het rood verkleurde snel?
Ja! Zeker! Maar ze waren niet allemaal zo hoor. Ik heb nog wel eens een paginagrote monoloog gemaakt met een van Rosenmöllers voorgangers bij Groen Links, die ex-communiste Ina Brouwer. Die woonde ergens achter de Goudsesingel, met uitzicht op het terrein waar vroeger de meisjes van Jamin werkten. Zij was wel eerlijk bevlogen en ook een heel leuke vrouw.’
Schreef je de verhalen in Friends in Business ook zelf?
‘Nou, in de eerste jaren wel. Ik grossierde in de pseudoniemen. Ik ben ze allemaal vergeten, behalve de naam Johan Faber. Met die naam had ik in 1971 per ongeluk België op z’n kop gezet door voetballers en wielrenners in het weekblad De Post te interviewen, maar dan gewoon op z’n Hollands. Ik was 25 jaar en vroeg Eddie Merckx, Pol van Himst en Ludo Coeck zonder blikken of blozen ook naar hun seksleven. Als ze boos werden was het artikel net zo geslaagd als wanneer ze, zoals Ludo Coeck van Anderlecht, alles vertelden.’
Vroeg je dat later ook aan Rotterdamse zakenmensen?
‘Nee, want toen was ik inmiddels sadder and wiser. Bovendien kende ik iedereen van haver tot gort en als je mensen goed kent, is interviewen een ramp. Het portretteren van zakenmensen trouwens ook, tenzij ze ook hun zeperds durven te vertellen. Meestal doen dat alleen de knokkers die met vallen en opstaan hun succes hebben afgedwongen. Zo’n tour de force geeft een verhaal jeu. Bovendien, en daar staat niemand bij stil, komt de verteller dan ook sympathieker over. Dat zei ik vroeger ook altijd. Vooral in hun eigen belang: maak er geen hosannaverhaal van, want geen hond die dat leest.
Wij brachten een mix van leesverhalen, waaraan geen piek te verdienen viel. Maar die luxe konden we ons permitteren omdat we geen overhead hadden en geen concurrentie. Toen er medewerkers in dienst kwamen werd dat financieel onverantwoord.’
Toch, bladerend in het verleden, kom ik in elke uitgave wel een prominente oud-directeur tegen.
‘We hadden één rubriek met vaste vragen. Alle partners wisten dus van tevoren wat ze te wachten stond. Rob Vente was de interviewer, strikje om, want hij ging mee op de foto. Graag zelfs. Rob was charmant, nog steeds. Zo voorkwam ik advertorials. Nu staat het er netjes bij. Ook een prima oplossing om de journalistiek van de commercie te scheiden.’
De verhalen waren wel erg lang, vroeger.
‘Ik weet het. Maar dat viel toen niet op. Nu, met internet, apps en de social media word je overspoeld met informatie, en moet alles kort. Het is een razendsnelle wereld geworden van datastromen, profiling, cookies en belsimpel.nl. Ik merk het aan mezelf ook. Ik kijk mijn favoriete tv-programma’s ook nog alleen nog via programma-gemist. Dan kan ik bij talkshows oninteressante lui overslaan. Spaart tijd. Aan de andere kant: jullie verhaal over John van Dijk had ook de lengte van vroeger en dat heb ik in één ruk uitgelezen. Het kan dus wel.’
Van Dijk was een van de eerste adverteerders. Ging hij ook mee cruisen?
’Nee, daar gunde de man zich de tijd niet voor. Van Dijk was zo’n Rotterdammer die niet ineens twee weken heel lui kon zijn. Willem van ’t Wout is ook nooit mee geweest, terwijl al zijn vrienden aan boord zaten. Bij Cor Veldhoen, die een groot bedrijf had in havenkleding, moest je ook altijd hemel en aarde bewegen om hem mee te krijgen. Eén keer is het gelukt. Maar toen we in augustus 1991 naar Rusland voeren zegde hij op de ochtend voor vertrek af. Te druk.
‘Jantje’, zei hij door de telefoon, ‘ik heb Bep van der Veen in mijn plaats naar de inscheping gestuurd. Kijk maar of je hem als verstekeling mee kunt krijgen. En verdomd, dat lukte. Bep was van beroep meesterslager en Cock Post had overal kapperszaken en een groothandel in handspiegels tot halskragen. Als die twee het op hun heupen hadden, was de reis geslaagd. Als je met 120 mensen veertien dagen lang op één boot zit, moet je zorgen voor humoristen.’
Wat was de marketingfilosofie achter die cruises?
‘Dat woord was volgens mij toen helemaal nog niet in gebruik. Of ik heb zitten slapen. Het enige wat ons dreef, was om de adverteerders aan het blad te binden. En om ze mee op reis te krijgen, moest ik ze een exclusieve korting kunnen bieden. Ik was naar Ger van Welsenes gestapt, de directeur van Opel, en had hem gevraagd: zou u in staat zijn om pakweg zestig zakenbeslissers een wagenpark aan te smeren als u ze veertien dagen lang exclusief om u heen heeft?
"Ja", zei Van Welsenes. Hij stuurde zijn pr-man Theo van der Gun mee op reis en Opel sponsorde 1000 gulden korting per persoon.’
En? Reden ze daarna Opel?
‘Bij bosjes, want anders zou hij het geen drie cruises achter elkaar hebben volgehouden. Maar er zijn ook onderling zakendeals gesloten en voor de modezaak van Coen Moulijn waren die trips ook niet verkeerd, want iedereen kocht zijn smoking bij die kleine. Coen is daar jarenlang nog mee geziekt, want bij de diners aan boord leken alle mannen op elkaar.’
En wat bracht het Friends in Business?
‘Ik denk dat er wel twintig tot dertig bedrijven zo’n slordige vijftien jaar non-stop geadverteerd hebben. Het werd een blad van: join the group. Critici zeiden: het is wel een beetje incest. Dat klopte. Maar dat is in feite elke businessclub. Zien en gezien worden.’
Bedrijfsdirecteuren hebben toch helemaal zo’n vette korting niet nodig?
‘Nee. Maar het stimuleerde wel. Bovendien, een koopman blijft een koopman. We kregen daardoor wel direct een enorme run op de beste hutten. De Amerikanen waren kansloos. Als we een cruise aankondigden, belde expediteur Cees Monden al de volgende dag op en riep dan: ‘Het ver plassen is begonnen.’ Leuke man. Cees was altijd de hit van de reis. Jan van der Vorm, een deftige man uit de Van der Vorm-dynastie, vroeg niet alleen een dure hut maar ook de zekerheid dat hij bij Cees Monden aan één tafel kon zitten. Hans Schmidt van Schmidt Zeevis ook. Die wilden lachen.’
Ik zag op een oude foto dat zelfs oud-burgemeester André van der Louw meevoer.
‘Per vijftien deelnemers kregen we één hut gratis van de Holland Amerika Lijn. Daardoor konden we uiteraard zelf gratis mee, toch lekker, maar ook een reisleider en een vertegenwoordiger van Opel. Later één van HCS, want toen Opel stopte, zocht HCS aandeelhouders en de directie had dus ook wel oren naar zo’n stimuleringsreis. Mijn vriend Piet Steenbergen, een juwelier, kocht voor een ton aandelen en na drie jaar was HCS failliet. Leuke cruise, Jan. Ik hoor het hem nog zeggen.
We hebben zelfs nog een keer eigen amusement meegenomen: de zanger Japie de Portier uit de vroegere Oase-bar. En ik heb inderdaad ook André van der Louw gevraagd om mee te varen. Hij was columnist van Friends in Business en wilde daar principieel niet voor worden betaald. Zo kon ik toch iets terug doen. Bovendien gaf zijn aanwezigheid voor de groep status.’
Had Friends in Business dertig jaar geleden eigen verkopers in dienst?
‘Niet één. In de eerste vijf jaar dat Sjaak Troost bij het magazine betrokken was, deed hij het leeuwendeel. Hij kende de haven. Voordat hij betaald voetballer werd, had hij er zelf gewerkt. Bovendien had Sjaak de gunningsmazzel. Iedereen kende hem. Als hij klanten belde en een bedrijfssecretaresse aan de telefoon kreeg dan waren een paar woorden van zwoele overtuiging al genoeg voor een goed woordje bij de baas. Hij kon geen kwaad doen bij die meiden.’
En jouw rol?
‘Ik was zogezegd van de goedhumeurafdeling. Feesten en partijen. Cruises. Reünies. De regelaar. En ik gaf lezingen voor bedrijven waarin ik met iedereen en vooral mezelf de spot dreef. Een van de titels was: om 6 uur thuis eten. Dat was zéér Rotterdams. Ik heb nog wel eens bonje met mijn vrouw over dit thema: eten gekookt en dan niet komen opdagen. Als het een spreekbeurt was in deze stad gooide ik de achterbak van mijn auto vol met bladen en zorgde ik dat ze een uur voor aanvang op alle stoelen lagen. Dat deed ik zelf. Nergens te beroerd voor. Het enige waar ik voor zorgde was dat niemand het zag.’
Zat de start van Friends in Business in 1987 midden in dat proces van oude naar de nieuwe stijl leidinggevenden?
’Er was eigenlijk een ander verschil. Je had enerzijds de zakenmensen die op eigen kracht een magnus opus hadden opgebouwd, soms met de telex op de slaapkamer, en anderzijds de eerste beslissers die het via studie of carrièreverloop voor het zeggen hadden gekregen. Maar in beide gevallen waren het wel geboren Rotterdammers.
Ik vond de eerste groep overigens de absolute Bentleys in deze stad. Ze spraken soms geen woord Engels, maar waren de schaamte daarover helemaal voorbij, omdat ze qua verdiensten de salarisdirecteuren van de weg bliezen. Dat maakte hen ook vier keer zo relaxed en gezellig. Maar ze waren vooral origineel.’
En nu?
‘Het merendeel van de grote Rotterdamse bedrijven wordt tegenwoordig geleid door de Nyenrode-generatie. Facts and figures. Qua beslissingsbevoegdheid is het landschap veryupt. Allemaal een snel verstand, allemaal een titel voor hun naam. In hun vakgebied allemaal virtuoos, anders waren ze niet voor die topbanen in aanmerking gekomen. Maar veelal niet eens Rotterdammers, terwijl wij nog voornamelijk zaken hebben gedaan met de grondleggers van bedrijven en die wisten verdomd goed waar in hun eigen stad Kitje Kool had gestaan. Dat waren zelfbeslissers, die geen verantwoording behoefden af te leggen aan een raad van commissarissen. Je hoefde met hen ook geen bezoekafspraken te maken, je wist precies waar je ze kon vinden, in de Ballentent, bij Old Dutch, in Courzand of café ’t Vliegveld in de Waalhaven.’
En die zaken werden wekelijks afgestroopt?
‘Ja dat deed onze Chroniqueur, Henk Donia. Dag in dag uit, omdat hij het gezellig vond. Henk kende iedereen en iedereen kende Henk. En hij schreef ook nog eens briljant. Dankzij hem wisten we precies wie belangstelling had om partner te worden. Een enkele keer belde hij ook op: je moet komen. Dat was altijd rond lunchtijd. Na 14.00 uur was Henk niet meer aanspreekbaar en toch had hij een motorisch geheugen. Nu wordt er op een heel andere manier zaken gedaan. Veel professioneler.’
En moeilijker waarschijnlijk.
‘Ongetwijfeld. Ik vind het daarom een prestatie van grote omvang dat Jan Smit dit blad zo mooi op de rails heeft kunnen houden. Er zit nu wel een filosofie achter. Ik deed maar wat. Maar we zaten altijd wel voor in het peloton. Toen internet kwam, snapte ik er helemaal niets van, maar overal in het land werden er door spiksplinternieuwe internetbedrijven workshops gehouden en dan zorgde ik aan het einde van de middag voor een beetje verstrooiing met een lezing over de telecommunicatie in het Oostblok. En dan tikte na afloop de directeur van Ordina en later die van MAI-computers me op de schouders en riep: kan jij ook zo’n blad als Friends in Business voor ons maken? En dan werd ik me toch een partij charmant.’
Wat wist jij over telecommunicatie in het Oostblok?
‘Niks, behalve dat vóór de val van de muur landen als Roemenië en Bulgarije gewoon om twaalf uur ’s nachts dicht gingen. En dat je daar een telefoongesprek vier uur tevoren collectcall moest aanvragen en dat je dan uren je hotelkamer niet durfde te verlaten. Fax en internet bestonden toen nog niet. Sportjournalisten hebben wat afgetobd om verbinding met Holland te krijgen. Daar hield ik een lezing over van drie kwartier met in de hoofdrol de sherrykoning van het Westland, wiens meisjes in het Oostblok eerder op zijn kamer waren dan zijn koffers. Hij was supporter van Feyenoord en gaf gratis nylons weg, die Jan van Beveren, de doelman van het Nederlands elftal, voor hem kocht bij de Dalon-fabriek in Emmen. Allemaal waar gebeurd en na zo’n zware workshop over internet ging zo’n verhaal erin als koek.
Nog steeds heb ik helder voor de geest dat ik de Amerikaanse directeur van MAI-computers moest interviewen, die vanachter zijn bureau zei: "Binnen drie jaar bestaat de postbode niet meer, want dan krijg ik hier op dit scherm al mijn post binnen en ik kan ook nog gelijk antwoorden." Ik heb hem toen slaafs geciteerd, maar ik dacht: die man is gek. Niet dus.’
Fascinerende tijd dus, dertig jaar terug.
‘Er waren toen nog uitsluitend tekstverwerkers, met bewaarfloppies en een printer. Daarna werden de teksten voor Friends in Business uitgedraaid op het gewenste lettertype. Vervolgens knippen en plakken op opmaakvellen. Het was de wereld van de cicerolat. En niks paste. Maar in vergelijking met de tijden van een ouwe zetterij was dat al een opzienbarende verbetering. Ik heb de typograaf en het lood nog meegemaakt en als ik jongeren vertel dat je bij het zetten van een krant de tekst ondersteboven moest leren lezen, kijken ze je glazig aan. Als er haast was, ging het inkorten van de tekst met de botte bijl. Er zijn heel wat ruzies geweest op de redactie als er een verhaal gecastreerd de krant had gehaald.’
Wanneer heb je de dagbladjournalistiek verlaten?
‘In mijn hoofd nooit. Praktisch rond 1995. Dit magazine was toen inmiddels nog maar een klein onderdeel van een hele rits. De verhalen en columns voor de krant schreef ik ’s nachts met naast me een fles wijn en een pakje Caballero. En als het niet snel genoeg ging: twee flessen wijn en twee pakjes Caballero. En ik had een modem. Dat was voor ons de uitvinding van de eeuw. Het was alsof Willy Wortel naast me zat. Ik verstuurde mijn productie via de telefoon en de nooit begrepen methode: simsalabim.
Ik kon maar moeilijk afscheid nemen van de dagbladjournalistiek, want die had me overal gebracht, tot in Japan toe. Totdat er een nieuwe hoofdredacteur kwam bij De Haagsche Courant, met wie ik kennis maakte toen mijn mobiele telefoon afging. Zo’n apparaat kende ie alleen van plaatjes. Een van zijn nieuwe ideeën daarna was om journalisten hun verhalen te laten schrijven op de krant. Nog net geen prikklok. En hij hield van hospitaliseren bij het koffieapparaat. Daar kon ik allemaal niet aan voldoen. Ik vond het ook zonde van mijn modem. Toen ben ik nog een paar jaar freelance columnist gebleven.’
Kijk je nog wel eens terug in al die ouwe nummers van dit blad?
‘Ik ben altijd een halfbakken archivaris geweest. Toen Jan Smit van Made in Rotterdam Friends in Business overnam heb ik alles in vreugde weggegooid. Dom. Maar mijn vrouw houdt niet van rommel. We heb ik voor de kleinkinderen een volle verhuisdoos bewaard met daarin alle in de krant geplaatste ingezonden brieven waarin ik als columnist de wind van voren krijg. Ik wilde die kritiek niet wegmoffelen. Ik kon er trouwens goed tegen. Ik had liever een brief met een uitbrander, dan geen. En ik heb laatst bij jullie nog de eerste drie exemplaren van Friends in Business terug gezien. Pas toen zag ik dat dat eigenlijk schriftjes waren, met een nietje. Het kreeg pas ponem met een gelijmde rug. Ik zag er ook veel grote spreadadvertenties van sigaren in. Als Nederland was blijven roken, waren er nooit zoveel bladen onderuit gegaan, want die branche adverteerde zich een ongeluk.’
Het jaar 1987 gaat bijna fascineren. Wat gebeurde er nog meer?
‘Ik herinner me het fascinerende interview met Koningin Juliana en Prins Bernhard ter gelegenheid van hun 50-jarige schijnhuwelijk. In die zin een topprestatie van interviewster Maartje van Weegen dat ze een sfeertje kweekte waarin met name de ouwe Juliana leeg liep. Met de man met wie Maartje getrouwd was en nog steeds is, Joop Daalmeijer, begon ik in Schiedam mijn journalistieke loopbaan in 1967 toen de vriendschap uitlekte tussen prinses Margriet en de Schiedamse student Pieter van Vollenhoven. We sloegen bij wijze van spreken een tent op voor het huis van zijn ouders aan de Burgemeester Knappertlaan om geen seconde nieuws te missen.
Toen ik twintig jaar later, in 1988, door Friends in Business lid werd van de Marine Club in Rotterdam, niveau: kostuum, stropdas, drie Bloody Mary's, was Jan-Willem van Vollenhoven secretaris. Na afloop van de maandmeeting zakten we door aan de bar van het Atlanta Hotel en als Prins Bernhard dan weer ondeugend in het nieuws was geweest, lokte grootexpediteur Cees Monden hem altijd uit de tent. Zo van: "Zeg Jan-Willem, ga jij wel eens mee met die schoonvader van je broertje?" Maar hij mocht niks zeggen over het Koninklijk Huis. "Toe nou, Jan-Willem. We zijn kerels onder elkaar." Eén keer versprak hij zich, zij het heel bescheiden. Hij klaagde erover dat Juliana zo snel at. Daardoor kreeg hij last van hongerklop, want als de koningin was uitgegeten werden protocollair altijd alle borden van tafel gehaald.’