De woningen zullen wel eenheidsworsten worden
19-06-15
Rotterdam viert dit jaar 75 jaar wederopbouw. Friends in Business staat in 2015 in elke uitgave stil bij deze mijlpaal in de recente stadshistorie. Elke editie gebeurt dit vanuit andere invalshoeken. In deel 1 ging het over het bombardement. Deel 2 zoomt verder in op de gevolgen van het vernietigende bombardement.
Terwijl topambtenaar Willem Gerrit Witteveen van de Gemeentelijke Technischen Dienst zich vanaf 20 mei 1940 in opdracht van het college van B & W suf piekert over de vraag hoe hij Rotterdam toch nog enigszins in oude staat kan laten herrijzen en hij er geen notie van heeft dat de machtselite rond Cees van der Leeuw (Van Nelle) dit in het geheim ook doet, maar dan met een strak koopmansoog naar het voorbeeld van Manhattan, nemen de kleine winkeliers de wederopbouw zelf ter hand met een run op het goedkope advertentietarief in Het Rotterdamsch Nieuwsblad (RN). Men leest een prachtverzameling aan teksten, die er vooral op gericht zijn om hun klanten te laten weten waar zij, detailhandelaren, vanuit het donker van het brandgebied vliegensvlug elders in de stad weer in het licht van de realiteit zijn opgedoken.
Kennelijk was er genoeg te huur. Winkels, depots, maar ook woningen. Zoveel zelfs dat er zwaar is geconcurreerd, want onder de vette vraag “Is U alles kwijt?” meldt de particuliere adverteerder J. de Jong begin juni 1940 een overlijden aan de Vlasakkerstraat 17 en laat hij het RN roepen: ‘Hier is dan Uw nieuwe huis. Compleet gemeubileerd met zeer behoorlijken inboedel, van opklapbed tot stofzuiger. U kunt er zoo intrekken. Tegen elk aannemelijk bod, maar geen opkoopers. Huur: 6 gulden en 25 cent.’
Het krioelt van de woningaanbieders die met de door burgemeester P.J. Oud verstrekte getallen huizenzoekers (25.667) graag van de ellende willen profiteren. Ook de verhuisberichten en zoektochten overheersen: het RN presenteert het programma Spoorloos, maar dan in print.
De zeildoekhandel van firma W.G. van Oel (voorheen Wijnhaven) meldt zich still alive vanuit de Rodenrijschestraat 93. ‘Het is een stukje om’, staat er, ‘maar de kwaliteit is dat waard.’ K. Bergel, groothandel in galanterieën, garen en band, importeur der bekende Tudor-scheermesjes, heeft een nieuwe zaak geopend aan de Gerrit van der Lindestraat en roept de “heeren leveranciers” op tot hulp, met de daaraan toegevoegde lokroep: ‘We betalen contant.’ Het is een codebericht als bewijs dat de kluis in het verbrande pand gevonden is.
De eerste Rotterdamsche Hulpbank met Winstuitkering N.V. (voorheen Boschje 14a) heeft zich hervonden aan de Claes de Vrieselaan en meldt dat “er weer normaal gegireerd kan worden”. De directie van O.H.O. is selectief in zijn verkoopstrategie en stelt “zijn kapokmatrassen met veerend interieur alleen ter koopbeschikking voor geteisterde gebieden, Roode Kruis en Overheidsdiensten”. Bovendien moeten bij bestelling “bewijzen van correctheid worden getoond”.
Dan is er bericht van A.L. van Dongen & Zoon, grossier in tabaksfabrikaten, die vanaf de Katshoek onderdak heeft gevonden aan de Stationssingel en in triomf de zin laat afdrukken “dat de tabakken van de N.V. Franck Lieftinck uit Groningen alweer voorradig zijn”. Kennelijk waren die populair.
Boas Goederenhandel, zelf getroffen aan de Binnenrotte en uitgeweken naar het Heemraadsplein, doet een oproep aan al haar clientèle, “indien óók verhuisd, haar nieuwe adres op te geven”. Terwijl de firma E. Walg er op de advertentiepagina achteraan kachelt met een paniekbericht, want de boter- en kaashandel uit de Westewagenstraat heeft zijn hele administratie in rook zien opgaan en verzoekt iedereen “beleefd op te geven welk(e) bedrag(en) U van ons, wij van U te vorderen hebben”.
Toen kon dat nog.
Prutsmateriaal
Overal zijn ook complimenten te lezen voor de brandweer die een rokende stad heeft bedwongen. Hoewel? In reconstruerende rapporten komt vast te staan dat niet de nazibommen, maar juist de uitslaande en met prutsmateriaal bestreden brand de grootste schade aanricht. Illustratief voor het later bewezen tekort op 14, 15 en 16 mei is dat de lokale kranten het een maand later nieuws vinden dat de commandant van de Brandweer, de heer P.P. Pontier, een tweede autobrandspuit heeft aangeschaft voor Hillegersberg. Bezien in het licht van een volledig afgebrande binnenstad leest dat lachwekkend.
Radeloosheid is de eerste dagen na het bombardement zo ongeveer ieders weeskind. De Technischen Dienst weet zich geen raad met het naar grove schatting twee miljoen kubieke meter puin dat moet worden geborgen en er circuleert al vroegtijdig een variatie aan dumpingplekken:
1.
Er kunnen oneffenheden mee worden weggewerkt op het resterende deel van het land van Hoboken;
2.
Midden in het brandgebied kunnen kleine binnenhavens worden ingekort;
3.
En er is een mindset voor een dam door de Kralingse Plas.
Maar het dempen van de Schiekade is de eerste optie. De makkelijkste. Men was er namelijk al mee begonnen. Dat besluit viel in 1939. Wel onder protest, want de Schiekade – met zijn prominente gebouwen en vroeger zelfs aan weerzijden van het water met bomen over een lengte van zes kilometer – werd algemeen beschouwd als een koninklijke vaart. Het stadsbestuur had er in het jaar 1340 het bedrag van zeshonderd gulden voor moeten betalen aan Graaf Willem IV van Henegouwen, terwijl de demping vierhonderd jaar later voor 975.000 gulden op de begroting stond. Gekkenwerk. Maar de bezetters hielpen een handje.
Als vaart had de 25 meter brede Schie ook geen rol meer. Ooit was het de verbinding tussen Overschie (en Delft), via De Kolk en de Spuisluis, naar de Nieuwe Maas. Maar met de aanleg van de Coolhaven en de Parksluizen was het nog slechts sier- en zwemwater. En hoewel bij de wederopbouw sterk de indruk is ontstaan dat zowel Willem Gerrit Witteveen als de cowboygroep rond Cees van der Leeuw en Karel Paul van der Mandele aan het autoverkeer alle prioriteiten wilden verlenen, vlak in dat opzicht dan ook de drang niet uit van de eerdere burgemeester Pieter Drooglever Fortuyn. Maar bij de plannenmakerij en de omstreden keuze tussen het architectonisch en Nieuwe Bouwen speelt hij geen enkele rol meer en leeft Drooglever Fortuyn in de herinnering van de Rotterdammer nog slechts voort als de voetballiefhebber die de aftrap doet bij de eerste wedstrijd in de Kuip op 27 maart 1937 (Feyenoord – Beerschot, 5-2) en toeschouwer is als Feyenoord na een geïmproviseerd slot van de reguliere competitie pas op 8 augustus 1940 de landstitel wint. Niet in De Kuip, maar op Het Kasteel.
In De Telegraaf staat een dag later een striptekening van een blije Leen Vente, die tegen Heracles een bejubeld doelpunt heeft gescoord. Of die blijheid correct is, is vraag twee. Hij heeft in de meidagen zijn café aan de Westewagenstraat vanuit de verte volledig in rook zien opgaan. Hij zat thuis.
De restauratie van de voetbalcompetitie gaat trager dan het dempen van de vaarten, omdat “het bij de voortzetting van de competitie ingewikkelder was om van Rotterdam naar Spekholzerheide te rijden dan vanaf de Wilhelminakade naar Batavia te varen”, vertelde Faas Wilkes in de tachtiger jaren in Panorama. ‘Op 5 mei 1940 was de laatste normale zondag en toen er eindelijk weer een beetje overzicht was, herhaalden de kranten de stand op de ranglijst omdat iedereen die vergeten was. Ik herinner me alleen stedelijke collectewedstrijden en het bericht van de door Sparta aan de Rotterdamse Voetbal Bond geleende handstencilmachine. Het Kasteel was een hulpziekenhuis en in De Kuip werden de fietsen bewaard die de moffen gevorderd hadden. In de krant stond op een dag dat de mensen ze konden terughalen, maar niemand durfde, omdat men bang was dat het een valstrik was.’
Het is niet alleen barre chaos in de lokale sportwereld, ook in die van kunstenaars en musici. Twee schouwburgen zijn met de grond gelijk gemaakt. ‘Het kan toch niet zo zijn’, vindt Eduard Flipse, ‘dat juist in tijden van verwarring muziek het kind van de rekening wordt.’
Dus overal waar de dirigent van het Rotterdams Philharmonisch Orkest zijn kans schoon ziet, plaatst hij zijn promo’s op weg naar een globaal herstel. Maar net als de sportclubs moet ook hij eerst tellen wie van zijn orkestleden nog leven, wie weer zijn gesignaleerd dan wel gedemobiliseerd. ‘Nu de eerste indrukken verwerkt zijn, zal de behoefte aan cultureel voedsel zich doen gevoelen, voedsel dat op zijn tijd den Rotterdammer zal moeten sterken voor den noesten arbeid die hem wacht. En juist de kunst die hem dit voedsel zal moeten bereiden, ziet zich nu voor schier onmogelijke problemen geplaatst.’ Flipse scant de schade: zonder concertzaal, zonder partitheek, zonder instrumenten en zonder lessenaars? Zijn wederopbouw begint in de Nenijtohal.
Tekentafels
Tien miljoen gulden is er beschikbaar voor de complete restauratie van de binnenstad van Rotterdam, die aan twee gescheiden tekentafels wordt voorbereid. Het bedrag is berekend en vastgesteld door het ministerie van Sociale Aangelegenheden en de manke Arthur Seys Inquart, de Duitse rijkscommissaris van Nederland, komt het op 21 juni 1940 hoogstpersoonlijk ‘s morgens op het stadhuis in Rotterdam bekend maken voordat hij er zijn eerste rede houdt. Uiteraard geen woord van schaamte over de Apocalyps die hij in de verte voor het eerst met eigen ogen ziet, slechts het verwijt dat de Nederlandse strijdkrachten na 10 mei eerder hadden moeten capituleren.
Alle klassieke dagbladen publiceren zijn oratie, waarin hij Rotterdam ziet als “een symbool van dezen tijd, maar dat uit het harden gebeuren een nog schoonere en nog krachtiger vormgeving geboren wordt dan het verleden vermocht te bieden”.
Blabla.
Geen idee wie applaudisseert en wie niet, want de dagbladen staan onder toezicht en hoewel de bezetting nog maar een maand handen en voeten heeft, faciliteert een onzichtbaar netwerk controle- en identificatiesystemen, waarover GEB-controleur Koos de Wit in zijn dagboek schrijft: ‘Vernam intern eenigen ponteneurskribbigheid wie aan de top wel en wie niet ten stadhuizen mocht. Peil zakt; onderling wantrouwen groeit.’
Maar dan wordt het 7 juli en is er wel gezond applaus. Het is de dag van de opening van het noordelijk deel van de nieuwe Diergaarde aan de sjieke Van Aerssenlaan in Blijdorp. In feite het eerste aantoonbare monument van herrijzend Rotterdam, ook al waren de fundamenten al gelegd voordat de oude dierentuin aan de Kruiskade door de eerste waarschuwingsbommen (12 mei) beschadigd werd.
De tien miljoen gulden voor het herstel van het brandgebied steekt natuurlijk schril af tegen de twee miljoen voor dit exotische sprookjespaleis, maar het was, als een geluk bij een ongeluk, al voor een belangrijk deel betaald en mocht van de Duitsers worden afgemaakt. In december 1940 is Rotterdam zodoende behalve een moderne dierentuin ook een 47 meter hoge uitkijktoren (met lift, een attractie) maar ook een Rivièrahal rijker. Witteveen geniet: ornamenten, plastieken, wand- en plafondschilderingen. Rotterdam heeft zijn tropische wintertuin in oorlogstijd met apen, dikhuiden en een restaurant. ‘En ook reptielen. Veel zelfs’, zou later boksleraar Theo Huizenaar zeggen. Want de Rivièrahal kon tevens gebruikt worden voor tentoonstellingen en manifestaties en op 1 november 1941 werd die al afgehuurd voor de installatie van de Duits denkende burgemeester ir. F.E. Müller. Hij wordt Gemachtigde van den Leider voor District Rotterdam. Het publiek mag komen kijken en luisteren, toegang 25 cent.
Het merendeel van het gepubliceerde plaatselijke nieuws komt in het eerste jaar van de bezetting vrij redelijk overeen met de werkelijkheid. Er zijn weliswaar kranten verboden (zoals de Voorwaarts), maar de verslaggevers van de getolereerde dagbladen worden niet of nauwelijks op hun vingers gekeken, zolang hun artikelen maar geen politieke lading bevatten. En dat hebben de wederopbouwberichten niet. Ze kloppen. ‘En de Duitsers waren maar wat blij dat ze klopten, want er zat progressie in het herstel en die progressie kwam overeen met de zogezegd vereende krachten waarop ook Seys Inquart, Mussert en al dat geboefte hamerde. Maar wat kon je als Rotterdammer anders? Geen moer. Je was jong, je kon werken en je wilde ook niet dat je stad er zo haveloos bij lag. Bovendien: als je geen ander werk had, was je het verplicht. Ik weet hoe vaak ik in die tijd gelezen heb, dat de Rotterdammer een voorbeeld was voor de kracht en de energie die een volk opbracht in samenspel. Concordantie noemden ze het, een woord om nooit te vergeten. Ja, lik me reet, dacht ik dan’, zou Theo Huizenaar in de zestiger jaren tegen verslaggever Jen Vlietstra van Het Vrije Volk zeggen. ‘Er was helemaal geen keus.’
Wie in retroperspectief een Nederlandse krant op één en dezelfde dag spiegelt aan het Soerabaijasch Handelsblad leest bijvoorbeeld op 26 september 1940: ‘Veel reclame wordt voor den opbouwdienst gemaakt. In feite beteekent dit stelsel, waarbij de Nederlandsche jonge mannen gedwongen zijn aan dit werk mede te werken, een verkapt koelie-systeem. Duitsers proberen hun schuld te delven met het nemen van verschillende maatregelen, maar het zijn fopspenen. Er wordt propaganda gemaakt voor Nederlandsche arbeiders die collectieve contracten krijgen, maar er heeft juist een verlaging van loonen plaatsgehad. Er is inflatie. Ook gepensionneerden zullen het gelag moeten betalen. Het is allemaal misleidende Nazi-propaganda.’
In Nederlands Indië dopen de journalisten hun pen nog in de vrije inkt. Het drong alleen niet meer tot Holland door, tenzij men op zolder Radio Oranje kon ontvangen.
Hofplein-neurose
De meest gestelde vraag in relatie tot de wederopbouw van Rotterdam is de status van de Delftsche Poort. In 1940 is die 176 jaar oud. Het is bovendien de derde poort op dezelfde locatie en als men zich realiseert dat de eerste stadspoort uit de Middeleeuwen dateert, scherpt dit de kwestie aan.
In 1939 staat de natuurstenen poort in de weg. Het Hofplein, waar tot dan het uitgaansleven is geconcentreerd, is dan al een discussielocatie voor het opdringende verkeer en de Delftsche Poort schurkt er te dicht tegenaan. Nergens anders dan daar is er een verbinding te realiseren tussen oost en west en noord. Vandaar dat men al voor de oorlog een begin maakt met het dempen van de Schie tot aan de Schepenstraat toe. In de obsessieve drang van Gerrit Witteveen om het wereldcentrum van Rotterdam goed bereikbaar te krijgen, is nu de poort aan de beurt. Maar het stadssymbool is te indrukwekkend om te slopen. Er valt dus een gewaardeerd besluit tot verplaatsen. Inschattend honderd meter verder, richting de kop van het Haagsche Veer.
In juli 1939 ziet men de eerste contouren. Het gaat steen voor steen, rollen was uitgesloten. Als de bommen op 14 mei gevallen zijn ziet men op de foto’s hoe ver men gevorderd was. Ogenschijnlijk een mirakel, want ongeveer alles in de naaste omgeving is verdwenen. Weliswaar ontbreekt het bovenstuk, verder de ornamenten en de klok, maar die zijn elders opslagen. Alles lijkt op het geruststellende uitgangspunt dat de Delftsche Poort net als de Grote Kerk en het Schielandhuis voor de stad behouden kan blijven. Wishful thinking.
De officiële lezing is dat vooral de vlam gevatte steigers het ideaal getorpedeerd hebben. De zachte zandsteen had te veel geleden en ook de elders opgeslagen stukken waren door de hitte vervormd. Maar het allesbeslissende eindoordeel van 5 april 1941 is: esthetisch niet verantwoord. Slopen. Case closed.
Toch is het een raadsel waarom de speciaal geïnstalleerde commissie Van der Steur een jaar research nodig heeft om te kunnen vaststellen wat op 15 mei 1940 al is aangetroffen en waarom de heren gedurende die periode tweemaal van mening veranderen. Was herstel te duur? Lagen de Duitsers dwars? Of won de koopmansopinie dat – nu toch alles verwoest was – het beter was ook een van de oudste cultuurmonumenten aan de Hofplein-neurose te onderwerpen?
Die vragen zijn nooit beantwoord. Maar bijna 75 jaar na het dramatische besluit kan men bezwaarlijk volhouden dat ruimtegebrek hieraan ten grondslag lag. Zoveel is er tussen toen en nu niet veranderd op het omstreden Hofplein. Er kunnen actueel zelfs wel vier stadspoorten gebouwd worden zonder dat er één auto hinder van ondervindt. Het zou zelfs een verademing zijn voor fietsers en wandelaars ter bescherming tegen regen en wind, want het is er kaal en ongezellig.
Ook een replica van het bijna wereldberoemde café Loos – dat voor uw beeldvorming op de plek stond waar dat vreselijke Shell-gebouw nu staat – zou er niet misstaan. Sterk vermoeden dat het ondernemende horecaduo Harry Ballemaker en Gerton Michels er graag één zou willen bouwen nu het tijdperk van de routiniers Dirk Reese en Klaas van Duin niet meer bestaat. Want als er één plein smakeloos mislukt is bij de wederopbouw van Rotterdam is het wel de rotonde met die fontein.
Niet één van de vier hoeken getuigt van enige smaak en symbolisch voor die treurigheid is dat die met het Hilton Hotel nog de meest acceptabele is. Nog treuriger is dat juist op de plek waar ooit de oude Delftsche Poort stond (althans ongeveer) zwakzinnige architecten een ronde woonflat bouwden met gevangenisraampjes en de climax van het tranendal is dat er op het noordpunt van het Haagsche Veer een vervangend kunstwerk staat dat aan de poort moet herinneren. Geen kind van de tegenwoordige tijd dat ook maar enig idee heeft welke geschiedenis achter dat oranjeachtige ijzer verborgen gaat, aannemende dat het ijzer is; en als het geen ijzer is, is het ook niet van belang wat het dan wel is. Daar kan ontwerper Cor Kraat niets aan doen, hij deed zijn best, maar het was in 1995 verstandiger geweest om alle subsidies aan elders verschenen wangedrochten één keer stil te zetten en alsnog een replica van de poort te realiseren.
Een miskleun dus. In 1941 de schuld van de rausdauers binnen de geldadel, die niet alleen de mobiliteit prioriteerden, maar het ook nog eens belachelijk vonden dat er duur geld werd gespendeerd aan een handjevol waardevolle oudheden te hooi en te gras te midden van een moderne stad. Geen gezicht, vonden ze.
Rotterdam voltooit wel de restauratie van de Sint-Laurenskerk. Maar er is 28 jaar aan gesleuteld. Jaar in jaar uit zag men de top van de kerk één centimeter groeien en altijd zal het verschil in de kleur van de steen de herinnering van de wederopbouw symboliseren. Het kon dus wel.
Commerciële wederopbouw
Wat wilden die kooplieden nu precies? Ze wilden een stad voor de haven en geen haven voor alleen de stad. De rudimentaire status van de vooroorlogse binnenstad was al jaren een doorn in hun oog, dus nu de kans zich aanbood – alle nadeel heeft zijn voordeel, en terwijl Johan Cruijff nog niet eens geboren was – beten ze zich er ook geheimzinnig bilateraal in vast. Te meer daar de haven de dertien nazispookminuten nagenoeg ongeschonden had overleefd.
Opgelucht geeft Het Volk, het dagblad voor de arbeiders, daar op 3 juni 1940 al in hoerastemming een opsomming van. ‘De geweldige installaties, de wipkranen, de laadbruggen, de elevatoren, kortom de inventaris van onze wereldhaven, het is allemaal in tact. De grote werven, zowel boven als beneden de bruggen, de Rotterdamsche Droogdok Maatschappij, Wilton-Fyenoord, Gusto, Van der Giessen, ze werken en zijn bij machte op het eerste sein met volle honderd procent te draaien. Ook opslagplaatsen, zoals het koelhuis aan de Prins Hendrikkade, het pand St. Job, de houtopslag Keilehaven, de panden Molukken en Santos, ongeschonden, en dat geldt voor de katoenopslag ook. De acties op de rivier zijn weliswaar door het uitbreken van de Europese oorlog geminderd, wat zorgen baart (nog steeds afzender Het Volk, red.), maar komt men van beneden de rivier Rotterdam binnenvaren, dan is het beeld geen ander dan het vroeger was. Ook de tunnelwerken zijn onbeschadigd gebleven, pas eerst daar waar het oude zeehavengebied begint, doemt aan bakboord de silhouet op van het vergane.’
Drie maanden later, als de bezetter volledig greep heeft op de journalistiek, wordt de commerciële wederopbouw van de haven Duitsgezind gepromoot en leest men tegelijkertijd de worsteling van de journalist die de propaganda schrijft. ‘Als we dan horen’, publiceert de Nieuwe Rotterdamsche Courant, ‘dat men van Duitse kant aan de Rotterdamse haven de plaats in Europa toedenkt welke tot dusver Londen als stapelplaats en markt van belangrijke artikelen heeft ingenomen, dan is ook dat een vermaning dat wij nu ook veel meer dan in het verleden Europees moeten denken. Van Duitse kant heeft men zich in dit perspectief reeds lang ingedacht en wordt ons een nieuwe bloeiperiode van de haven voorgespiegeld. De tijd komt dat men Rotterdam met Nederland zal vereenzelvigen gelijk Parijs met Frankrijk en Londen met Engeland, zo zegt men ons. Men wijst ons op de ruimte welke achter Rotterdam geopend wordt door de voltooiing van het Rijn-Main-Donaukanaal, een transcontinentale waterweg, welke onze eerste havenstad met de Zwarte Zee verbindt. Men zegt ons: de plannen voor de herbouw van uw stad waren reeds op een miljoen inwoners berekend; reken gerust op anderhalf miljoen.’
Halleluja.
Het Volk neemt het artikel integraal over en voegt er een dag later aan toe: ‘Rotterdam kan als een haven- en handelsstad op een ervaring bogen die zeker niet voor Londen onder doet. De lengte der aanlegplaatsen aan kaden en boeien bedraagt volgens de Kamer van Koophandel 33 mijlen, zodat het verschil in laad- en losgelegenheid met Londen niet buitengewoon groot genoemd kan worden. Londen is afhankelijk van het getij. De schepen voor Rotterdam behoeven de vloed niet af te wachten.
‘In de laatste jaren heeft de omvang van de scheepvaartbeweging van Rotterdam niet veel afgeweken met die van Londen. In het jaar 1938 kwamen in totaal 16.000 schepen de Rotterdamse haven binnen met een inhoud van bijna 25.000 miljoen registerton. De Maasstad beschikt over uitgebreide opslagplaatsen, al is zij in wezen meer doorvoerhaven dan Londen. Naast granen, huiden, ivoor, hout, steenkolen, ertsen kan Rotterdam juist voor de koloniale producten welke in Londen werden opgeslagen en verhandeld, de pleisterplaats worden voor het Contingent. Dan zal de thans lam geslagen haven weer kunnen opbloeien en uitgroeien tot een van de gewichtigste economische centra van het vasteland. De thans node rustende kranen zullen dan weer hijsen en draaien en langs de kaden en boeien zullen de schepen weer laden en lossen. De vemen zullen zich weer kunnen vullen en nieuwe zullen worden gebouwd.
‘Rotterdam zal Londen opvolgen, luidt het oordeel van de Duitse deskundigen. Ongekende mogelijkheden zullen zich thans voor de zwaar geteisterde stad openen zodra deze voorspelling in vervulling zal gaan.’
In de onvergetelijke herinnering aan de nachtmerrie die drie maanden aan deze opwekkende reclamefolder vooraf gaat, zou het best kunnen zijn dat de Rotterdamse arbeiders er moed en hoop uit hebben geput, een mens is een mens, maar het artikel blijkt schaamteloos te zijn gepubliceerd in de dagen dat de nazi’s een bombardement uitvoerden op Londen. Niet alleen de wederopbouwprognose van de haven komt daarmee in een miezerig perspectief te staan, ook de visie van de zichtbare, onzichtbare en uiteindelijk winnende grondleggers van het hypermoderne Rotterdam wordt er niet smaakvoller door.
‘Juist vanwege de genazificeerde kranten en omroepen, en pas op, het aan banden leggen van de persvrijheid was na het bombardement de tweede snelheidsdaad, kwam er ook een stop op burgerinspraak. Want je denkt toch niet dat men in optocht naar het stadhuis ging om te protesteren tegen een bredere Coolsingel of het omver jassen van de Delftsche Poort; men had wel wat anders aan z’n hoofd. Je had amper te vreten’, zou PTT-telegrafist Charles le Noble later vertellen. ‘En omdat het de moffen ook niet interesseerde of de huizen nu wel of geen artistieke dakoverstekken zouden krijgen, werden de handigste jongens winnaars en dat waren de rijkste die geen sores aan hun kop hadden. Ik geloof dat er voor de schone schijn af en toe een prijsvraagje door de gemeente werd uitgeschreven, maar niemand had geld voor een postzegel. Hoe de stad er uiteindelijk is gaan uitzien, is gewoon bekokstoofd tijdens de oorlogsjaren en daar viel later niet veel meer aan te rommelen. Er is oneindig gelobbyd in die vijf schimmige jaren en vals gespeeld en er zal ongetwijfeld ook veel strooigeld in omloop zijn geweest, en de burger is pas weer mondig geworden toen de Lijnbaan er allang was.’
Koos de Wit voorspelde het al in zijn dagboek op 6 maart 1942: ‘Las dat den herstelkosten voor oorlogsschade 55 millioen bedragen. Geen enen letter over wie het gaat betalen. Waarschijnlijk zullen we dat ook nooit te weten komen. Tien procent van de rijksbijdrage is voor woningen. Dat zullen dus eenheidsworsten worden.’
Pas als Nederland op 5 mei 1945 bevrijd is, komen ze. Tijdens de volledige bezettingstijd wordt volstaan met noodwoningen, die in de zestiger jaren weer worden gesloopt en verder: Tuindorp De Vaan en Landzicht. Veel tempo is er niet gemaakt met de meecijferende Duitsers, die aan het begin van de oorlog alleen geïnteresseerd zijn in de begroting van de haven, maar verder tijdens de valse idylle van eendracht die macht maakt het geld anders weten te besteden dan voor het herstel van de woningbouw.
Rotterdam gaat pas los in 1946. ‘Maar het is geen paradijs, geen luilekkerland, maar een verwaarloosd en verwilderd akkerland, verarmd en leeggeroofd. Aan ons om het opnieuw te ontginnen’, schrijft Vrij Nederland op 8 mei 1945. ‘De hand aan de ploeg.’
U weet welke nieuwe wijken er allemaal volgen. Veelal inderdaad een eenheidsworst. En de binnenstad? Zakelijk, naar inspraakarme wens. Zo min mogelijk huizen. Ruim. Hoog. Laat de wind maar waaien.
Tekst: Jan D. Swart