30 JAAR FRIENDS IN BUSINESS DE DOCHTER VAN STAN LAUREL BRENGT GRONDLEGGER JAN D. SWART OP EEN IDEE

28-03-17

Jan D. Swart is inmiddels 71. Hij baarde véél meer bladen, maar omdat dit glossyplatform zijn eerste was, bleef hij er als columnist aan verbonden. In dit jubileumjaar kijken we terug op de geschiedenis. In de eerste twee edities met de grondlegger zelf. We reden ervoor naar zijn verborgen schrijvershuis in het Zeeuwse Westerschouwen.

Ver weg van Rotterdam…
‘Nee hoor. Precies een uur. Mijn vrouw wil altijd de saaie route via Zierikzee. Maar dat is de duurste van Nederland, met tien gereformeerde flitspalen. Daarom prefereer ik de Brouwersdam, Ouddorp, Goedereede, Van Brienenoordbrug. Bovendien is dat elke keer weer een sentimental journey.’

Verklaar…
‘In Haamstede ligt mijn dierbare jeugdvriend Hennie den Ouden begraven. Aanvoerder van Neptunus. Slechts 44 jaar geworden. Met hem begon ik hem mijn eerste blad: de Mini-krant, over het Mini-voetbal van de NCRV in Ahoy’.
In Ouddorp had Guus Brox, de oud-manager van Feyenoord, een vakantiehuisje. Daar hebben we in 1977 zijn memoires geschreven. Twee kilometer verder is het in Goedereede nog steeds 1880 en af en toe ontmoet ik daar Ineke Laseroms, omdat haar zus er woont. De zussen Van Gool bijeen, dat is West Kruiskade-lol uit de zestiger jaren.’

Dan ben je er al bijna…
‘Ja, bij de afslag Rockanje denk ik dan nog aan Ger van Welsenes, de oud-directeur van Opel Nederland, die ik interviewde voor Playboy over zijn dienstplichttijd in voormalig Nederlands Indië. In zijn tuin zongen Fred Blankemeijer en Simon Tahamata duetten. En op de A15 passeer ik de volledige historie van alle ouwe adverteerders van FRIENDS IN BUSINESS.’

Zoals?
‘Cees Monden, die vooral. Joop Booy. Hans Baas. John van Dijk. Bij Rhoon moet ik altijd aan Herman Verhagen en zijn hijskranen denken. 30 jaar geleden was een Rotterdams zakenblad dat er gelikt uitzag zó nieuw dat iedereen er bij wilde horen.’

Wat voor verhalen leverde dat op?
‘Journalistiek stond de haven centraal, maar ik kende eigenlijk maar vier beroepen: tallymannen, botenbazen, douaniers en smokkelaars. Die kwamen vanaf 1962 bijeen in ’t Fust om gierend van de lach de buit te verdelen. De eerste jaren van het magazine heb ik alleen maar genoten van mooie levensverhalen. “Mooie formule”, zei een keer iemand, maar ik had nog nooit over een formule nagedacht. Erik de Jong, die het blad vorm gaf, werd gek van me, want ik wilde elk wit stukje benutten voor tekst.’

Grote redactie?
‘Eén man. Ik. Maar wel aansprekende columnisten als André van der Louw, Bram Peper en Koos Postema. De acteur Pieter Lutz ging alle restaurants af met de opdracht kritisch te dineren, maar hij vond alles overal lekker. Later bleek dat hij bij iedereen een gratis jaarkaart kreeg. Leuke man! En Rob Vente deed met een flikker­strikje om de netwerkpampering. Rob ging graag op de foto.’

Het startnummer was gelinkt aan Feyenoord…
‘Historisch verhaal! Ik kom bij de Zesdaagse Sjaak Troost tegen. Die liep bijtijds na te denken over de tijd na de voetballerij. Dat viel allemaal samen met de start van de Vrienden van Feyenoord, een kartel geslaagde zakenjongens. Jorien van den Herik was hun eerste voorzitter. Sjaak zag daarin een perfecte combinatie. Het blad moest hun visitekaartje worden. Afijn, Swindak was de eerste adverteerder en Jorien meteen ook de eerste hoofdredacteur. Vandaar de startcover met Keje Molenaar, bedacht door Peter van Holland, een vriend van Coen Moulijn. Maar er was zoveel hommeles en zoveel afgunst bij de elite van Feyenoord, dat ik tegen Sjaak zei: “Daar kappen we mee.”
“Jorien vind je het erg?”
“Nee. Groot gelijk!”
Weg dus met die beklemming. In no time heette het magazine gewoon FRIENDS IN BUSINESS/Rotterdam.’

Waar kwam het idee voor het blad vandaan?
‘Uit Amerika. Ik was als kind mesjogge van Laurel & Hardy en via de wereldwijde fanclub op z’n janboerenfluitjes-Engels gaan corresponderen met de weduwe van Oliver Hardy. Een schat van een vrouw. Tot ze niet meer terugschreef. Dood. Als kind hoor je dat dan pas een jaar later. Toen bleef Lois Laurel, de dochter van Stan, over voor een herstart. Eén antwoord in twee jaar, maar goed…'

Maar hoe kwamen jullie dan op het blad?
'Na twintig jaar zocht ik haar op. Dat werd een stijf interview. Ze stond me te woord omdat ik klompen voor haar had meegebracht. Maar ze liet bij toeval wel een schitterend kwartaalblad zien over LA, omdat haar zoon bij een uitgeverij werkte. Ik dacht gelijk: dat kan ik in Rotterdam ook! Afijn, het magazine is er gekomen, maar de relatie met Lois Laurel is vervaagd. Overigens leeft ze nog, ze wordt dit jaar 90.’

Is het waar dat je de adverteerders hebt meegenomen naar het graf van Stan Laurel?
‘Zeker! Cor Veldhoen, Cock Post en Martin Polderman met een bloemetje de heuvel op van Forest Lawn. En een jaar later vonden mijn vrouw en ik in LA ook de trap terug, waar in 1932 de opnamen hadden plaatsgevonden van The Music Box, de film waar die komieken een piano naar boven sjouwden. Niks truc. Die trap is er. Magisch moment!’

Wanneer kreeg het blad echt smoel?
‘Een gratis magazine leeft van advertenties. Zelfs bij de voorbereiding op het EK in 1988 zat Sjaak Troost als selectiespeler op zijn hotel­kamer in Duitsland nog klanten te bellen. Heeft Rinus Michels nooit geweten. En ondertussen boorde ik een nieuw relatiefenomeen aan: de cruise. Eind 1988 scheepte ik met honderd adverteerders in op de ss. Rotterdam, dat nu voor Katendrecht ligt.'

Waar voeren jullie heen?
'Tien dagen Caribbean. Met een megasponsering van Opel, dat wel zijn pr-man mee stuurde in de hoop een wagenparkje binnen te halen. Oud-burgemeester André van der Louw was er ook bij. Dat gaf status. Plus dat ik bij de Holland Amerika Lijn een gratis ticket kreeg voor zanger Jacky van Dam, de echte Japie de Portier uit de Oase. We namen zodoende onze eigen muziek mee. Het was één grote win-win. Coen Moulijn kon de verkoop van smokings niet bijbenen en wie nog niet adverteerde, kreeg van de andere adverteerders de kat. We hebben die cruises, ik geloof wel zes keer herhaald.’

Zie je sommige mannen nog wel eens?
‘Er zijn er meer dood dan er nog leven helaas. De enige die ik nog wekelijks zie, is Hans Schmidt van de zeevis. En dan hebben we het altijd over Cees Monden, die een groot expeditiebedrijf had met fi­lialen tot in Singapore.’

Een bijzondere man…
‘Met een telex op zijn slaapkamer begonnen. Toen bij een deftige meeting van de Marine Club voor ’t eerst het woord logistiek viel, zei Cees: “Zeg, vriend, spreek jij alsjeblieft effe je moerstaal.” Hij kende dat woord gewoon niet, terwijl z’n hele bedrijf erop draaide. Op weg naar een van die cruises heb ik samen met Cees zijn kantoor in Singapore bezocht. Hij was er nog nooit geweest. “Ga nou effe mee”, zei ie, “want ik spreek geen Engels.” We belden aan en er sprongen dertig man in de houding. “Mister Monden himself.” Een half uur later zaten we weer in het hotel. Cees vond er geen reet aan.’

TEKST: FRANK VIJG 
FOTO’S: ARCHIEF

Meer nieuws